Het onderzoek naar de familie Zandbergen
Via de klappers of personenregisters op alle doop en
trouwboeken van de kerken in Zuid-Holland, kan men in het Algemeen
Rijksarchief voor de provincie Zuid-Holland in Den Haag
vrij gemakkelijk in de tijd terugkomen tot het jaar 1695. Klappers
over de voorgaande tijd zijn er nog niet. Maar als men naar de wortels
van het geslacht Zandbergen zoekt, dan weet men al dat men in de doop-
en trouwboeken van Katwijk aan de Rijn verder moet zoeken. En daar
vindt men inderdaad, in het keurige handschrift van Ds. Adrianus Pars,
herder en leraar van de Nederduits Gereformeerde gemeente, in 1684 de
huwelijksinschrijving van Pancras Mattheuszoon Zandbergen
met Jannetje Jacobsdochter van Roon en de doopinschrijving
van hun beide zonen Mattheus en Jacob.
Maar dan raakt men vast.
Want de vader van Pancras Mattheuszoon, die dus Mattheus heette, is in
Katwijkse doop- en trouwboeken niet te vinden. “Zou die Pancras ook
broers en/of zusters hebben gehad?”. Vraagt een genealoog zich af. Die
traden over en weer vaak op als doop getuigen. Een Leuntje
Matteusdochter was aanwezig bij de doop van de oudste zoon. Dat zou
een zuster van Pancras kunnen zijn. Maar ook over haar is ter plaatse
niets te vinden. Dan maar verder zoeken in het oud-rechterlijk en in
het notarieel archief van Katwijk en van het nabijgelegen Valkenburg,
dat tot 1619 met Katwijk aan de Rijn een geheel heeft gevormd. Dat
levert een Huibertje Mattheusdochter Zandbergen op en aanwijzingen
voor het bestaan van nog een zuster. Maar geen spoor van vader
Mattheus.
In het gemeente archief van
Leiden worden lijsten bewaard, waarop de ontvangsten van de 1000e en
500e penning (een soort van vermogensbelasting) over de dorpen in
Rijnland genoteerd staan. In het archief van het Hoogheemraadschap
Rijnland, eveneens in Leiden, worden de kohieren bewaard van het
morgengeld, waarop, ten behoeve van de omslag van de
“waterschapslasten”over de ingelanden, per individu het bezit en/of
gebruik van land werd bijgehouden. In beide bronnen wordt Pancras
Mattheuszoon herhaaldelijk genoemd, ze indiceren ook zijn toenemende
welvaart, maar ze bevatten onder Katwijk geen Mattheus Klaaszoon,
Corneliszoon, Willemszoon of noem maar op, die de vader van Pancras
zou kunnen zijn.
Een geweldige bron voor de familievorser vormen de protocollen van de
oude Leidse notarissen. Door die te raadplegen is al menig vastgelopen
onderzoek weer op gang gekomen.
Ook voor het Zandbergen onderzoek zou het notarieel archief misschien
uitkomst kunnen bieden. Maar het vormt “un mér á boire”.
Voor de periode, die voor dit onderzoek relevant was, zouden misschien
wel 100 dikke delen stuk voor stuk doorgenomen moeten worden. Want er
bestaat (nog) geen centrale klapper op dit archief. Dit kost tijd. Te
veel tijd voor iemand die niet in Leiden woont en voor dit werk is
aangewezen op spaarzame snipperdagen. Op zo'n moment hangt het
onderzoek aan een zijden draadje.
(Ook) bij het familieonderzoek zorgen toevallige vondsten soms een
nieuwe perspectieven. Bij het bladeren in oude aantekeningen, jaren
voordien bij het doornemen van enkele delen van het Leidse notarieel
archief gemaakt, trof ik een terloops gemaakte en inmiddels totaal
vergeten notitie aan over het testament van een Pancras Mattheuszoon
te Katwijk aan de Rijn, uit 1681. Die akte betrof inderdaad Pancras
Zandbergen en bevatte de namen van diens drie zusters, waaronder
Leentje en Huibertje. Maar nog steeds geen spoor van vader Mattheus.
In zo'n situatie kunnen bevriende onderzoekers, die
in hetzelfde "werkgebied"opereren, wel eens een waardevolle hint
geven. In dit geval kwam die van Jan van Egmond uit Zoeterwoude, die
liet weten dat hij eens iets genoteerd had over een Jan en Engeltje
Corneliszoon en -dochter Zandbergen, die in 1687 in
Voorhout woonden.
De namen Cornelis en Engeltje konden op dat moment niet worden
ingepast en een aanwijzing in de richting van Voorhout was nieuw.
Omdat de doop- en trouwboeken van Voorhout niets opleverden, besloot
ik in het oud-rechterlijk archief van die plaats te raadplegen om na
te gaan of ik iets meer over Jan en Engeltje te weten te komen, ik had
geluk, want al gauw trof ik, in een overdrachtsregister van onroerend
goed, de fraaie handtekening aan van Jan Zandbergen. Hij bleek schepen
van Voorhout te zijn en in die functie moest hij vaak allerlei akten
mede ondertekenen. Terugbladerend in het genoemde boek - dus verder
teruggaand in de tijd - kwam er een moment dat ik wél zijn handschrift
herkende, maar in plaats van Zandbergen las ik: Jan Corneliszoon
Decker.
Er bleken méér Deckers in Voorhout te wonen. Een Oude Cornelis
Pieterszoon Decker, een Jonge Cornelis Pieterszoon Decker
en een Mattheus Pieterszoon Decker(!). Al snel kwam
aan het licht, dat Oude en Jonge Cornelis en Mattheus Pieterszoon
Decker broers waren en zonen van Pieter Corneliszoon Decker.
een man die bij zijn overlijden in 1629 twee boerderijen en
omvangrijke landerijen naliet. Alle genoemde familieleden waren
successievelijk schepen van Voorhout.
Jan en Engeltje Zandbergen bleken kinderen te zijn van Jonge Cornelis
Pieterszoon Decker, en dus neef en nicht van Pancras Zandbergen, die
een zoon was van Mattheus Pieterszoon Decker. Mattheus was - zo bleek
later - op 27 november 1612 te Leiden in de Hooglandse Kerk getrouwd
met Grietje Gerrits, een jonge dochter uit Noordwijkerhout.
De stamvader
De aandacht concentreerde zich vanaf dat moment op Pieter Corneliszoon Decker. Systematisch onderzoek levende een massa gegevens op. Over hem is nu meer bekend dan over welke van zijn afstammelingen dan ook. Het oudste gegeven dateert van het jaar 1580. Alle pogingen om verder in de tijd terug te komen, zijn (tot op toe) mislukt.
"Stamvader" Pieter Corneliszoon Decker is twee maal gehuwd. De naam van zijn tweede vrouw is bekend: Hendrikje Klaasdochter (van der Zon). Haar familie is bekend, want de familieleden hebben jaren lang met elkaar overhoop gelegen over de verdeling van een erfenis. Maar de naam van Pieters eerste echtgenote is niet gevonden. En dat is erg jammer. want zij is de "stammoeder". Waarschijnlijk heette ze Anna Cornelisdochter. Als de gebruikelijke regels voor de naamgeving van de (klein)kinderen zijn toegepast, en dat gebeurde in die tijd meestal strikt.( zie: uitleg - afkortingen)
Decker/Zandbergen
Waar kwam Pieter Corneliszoon vandaan en waarom
heette hij Decker?. En hoe is de naam Zandbergen ontstaan?.
Het antwoord op deze vragen is (nog) niet te geven. Men kan alleen
maar gissen. En dat is bij het onderzoek natuurlijk gedaan. Decker
de gebruikelijke afkorting voor rietdekker, een vakman die in vroeger
tijd, toen dakpannen nog weinig gebruikt werden, in vrijwel elk dorp
te vinden was. Maar Pieter Corneliszoon was geen rietdekker. Hij was
boer. Bij hem fungeerde "Decker" niet als beroepsnaam, maar als
familienaam. Zijn drie zonen, die ook geen van allen rietdekker waren,
noemden zich ook Decker. De meest voor de hand liggende verklaring is
dat vader of grootvader van Pieter Corneliszoon het rietdekkers vak
heeft uitgeoefend.
De naam Zandbergen wordt in
1652 voor het eerst gebruikt door Jan Corneliszoon Decker. Zijn neef
Pancras Mattheuszoon is die naam pas omstreeks 1675 gaan gebruiken.
Waar komt die naam vandaan?
Er zijn tot nu toe twee veronderstellingen. De eerste is aangedragen
door Martin en Ria Zandbergen. Die zijn namelijk in Voorhout wezen
kijken op de plaats, waar de boerderijen van Pieter Corneliszoon
Decker moeten hebben gestaan. Die boerderijen staan namelijk op een
oude landkaart van de abdij Leeuwenhorst aangegeven. De
vergelijking met een recente kaart, is vrijwel nauwkeurig te bepalen
waar dat is geweest. Zij kwamen erachter, dat die plaats nog steeds
bekend staat als "de Bult", naar een soort uitloper van de duinen, die
hier eens lag, maar die geleidelijk aan is afgegraven. Het zand is
afgevoerd, onder meer naar Leiden om er de grond voor een nieuwe
stadswijk mee op te hogen. De "Zandsloot"begon (al in die tijd van
Pieter Corneliszoon Decker) vlak bij diens boerderijen. Voorstelbaar
is dat daar vaak bergen zand, klaar voor vervoer, hebben gelegen. Zou
die bult, of zouden die bulten, of die zandhopen de bergen zijn
geweest waar de bewoners zich zijn gaan noemen.
De tweede veronderstelling gaat uit van het feit, dat er in Oost-
Vlaanderen een plaatsje ligt dat Zandbergen heet. Uit die streek zijn
in die tijd waarin Pieter Corneliszoon Decker in Voorhout opduikt,
duizenden mensen weggetrokken voor het oorlogsgeweld, waarmee ze daar
regelmatig te maken hadden. De Protestanten onder hen, die bovendien
onder toenemende geloofsdruk kwamen te staan, vluchten veelal in
noordelijke richting. In Leiden en omgeving hebben velen een nieuwe
woonplaats gevonden. Door de toevloed van Vlamingen vermeerderde het
aantal inwoners van Rijnsburg, bijvoorbeeld tussen 1561 en 1623 van
circa 850 tot 1337. Ze kregen daar in 1587 zelfs een eigen predikant.
Pieter Corneliszoon Decker was (zeer waarschijnlijk) Protestant.
Anders dan in Rijnsburg, waren dat er in Voorhout maar weinig
![]() |